In de Verlichting
kwamen vele idealen op. Al die idealen konden teruggeleid worden op het
verstand. De Verlichting wordt dan ook wel de Eeuw van de Redelijkheid genoemd.
De samenleving moest, net als de natuur, met het verstand worden onderzocht. De
kennis van mensen zou toenemen, en met die kennis zouden de problemen van de
samenleving opgelost kunnen worden.
Mensen
gingen dus nadenken over de ideale samenleving en het leven op zich. Daarbij
kwamen de verlichters tot de conclusie dat het geluk op aarde het belangrijkst
was, net zoals de visie in de Renaissance was. De verlichters waren vervolgens
van mening dat het begrip vrijheid het belangrijkste was als het om geluk ging:
‘vrijheid om te zeggen wat je wilt
(vrijheid van meningsuiting); vrijheid om je gedachten te publiceren (vrijheid
van drukpers); vrijheid om te geloven of niet te geloven wat je wilt; vrijheid
om handel te drijven met wie je wilt.’[1] Filosoof
John Locke streefde naar gelijkheid voor iedereen voor de wet en vrijheid van
godsdienstkeuze. Rousseau, een ander verlicht filosoof, was ook groot
voorstander van vrijheid op alle gebieden, en was van mening dat de oplossing
voor een goede samenleving een maatschappelijk verdrag zou zijn: ‘De oplossing is een contract tussen de
mensen: iedereen zal doen wat goed is voor het volk, en wat goed is voor het
volk, is goed voor iedereen: de algemene wil.’[2]
Maar de filosoof die misschien wel het meeste invloed heeft gehad op onze
samenleving, is Montesquieu. Hij is degene die kwam met de ‘trias politica’,
ook wel bekend als ‘de scheiding van de drie machten’ (wetgevende macht,
uitvoerende macht, rechtsprekende macht). Ook heerste in de Verlichting de
mening dat opvoeding en onderwijs verbeterd moest worden en dat mensen mondiger
gemaakt moesten worden. Maar wat er van al deze idealen terecht is gekomen?
Als het
gaat om de vrijheid, en daarmee de verdraagzaamheid waar de verlichters om
streden, dan hebben ze het mooi voor elkaar gekregen. In de grondwet staat
vrijheid van godsdienst en vrijheid aangaande vele andere dingen (zoals
vrijheid van drukpers) vastgelegd. Deze vrijheid wordt bovendien door vrijwel
heel de Nederlandse samenleving erkend. Natuurlijk zijn er altijd
uitzonderingen op de regel; er zijn vast en zeker kleine groeperingen die het niet
eens zijn met bijvoorbeeld vrijheid van godsdienst, en die daarmee ook niet
verdraagzaam zijn naar anderen toe. Maar over het algemeen kan er worden
geconstateerd dat het ideaal (godsdienst)vrijheid en het daarmee
parallellopende ideaal verdraagzaamheid uit de Verlichting geslaagd is. Deze
idealen zijn bovendien nog steeds geldig: als er door mensen wordt afgeweken
van de godsdienstvrijheid die in Nederland heerst, zijn mensen het er snel niet
mee eens en komen ze in opstand of spannen ze een rechtspraak aan (Zaak
Geert-Wilders).
Het
ideaal dat de macht eerlijk verdeeld moest worden, is naar mijn mening ook erg
goed gelukt. Het idee van de scheiding van de drie machten, dat in de 18e
eeuw revolutionair was, is nu vanzelfsprekend. Vrijwel in alle westerse landen
geldt een scheiding der machten. Bovendien willen mensen het ook niet meer
anders: (vrijwel) iedereen is het ermee eens dat de scheiding der machten de
enige manier is om een democratie juist te laten functioneren.
Verder is
het onderwijs ook heel erg vooruit gegaan ten opzichte van de 18e
eeuw. Tegenwoordig mag iedereen naar school (ook meisjes) en heeft iedereen
leerplicht. Men is gaan beseffen dat goed onderwijs uiteindelijk de welvaart
van een land bepaald, dit is geheel volgens de idealen van de verlichting, die
van mening waren dat kennis (en dus goed onderwijs) het belangrijkst was.
Iedereen kan nu lezen en schrijven, iedereen heeft wel een bepaalde algemene
kennis, eentje die een stuk hoger ligt dan in de 18e eeuw. Daarop
gebaseerd kan dus geconstateerd worden dat het streven om onderwijs en
opvoeding te verbeteren ook geïdealiseerd is.
Tot slot
streefde men in de Verlichting naar meer mondigheid. Als er iets is dat deze
tijd heerst, dan is het wel mondigheid. Mensen durven te zeggen wat ze denken,
de politieke en sociale druk is zo klein geworden dat ze geen barricade meer
vormen voor mensen om hun mening te uiten. Vrijheid van meningsuiting is iets
waar de Nederlandse burger veel waarde aan hecht en ook zo goed mogelijk benut:
de laatste tijd komen vrijheid van meningsuiting en grondartikel 1, dat stelt
dat discriminatie niet toelaatbaar is, elkaar zelfs tegen. Tegenwoordig heerst de
vraag hoe ver je mag gaan met het uiten van je mening: wanneer is je
meningsuiting nog toelaatbaar, waar vormt zich de grens tussen het uiten van je
mening en discriminatie? Alleen al uit het feit dat deze vraag heerst, kan
geconcludeerd worden dat er tegenwoordig sprake is van mondigheid, en dat dit verlichte
streven dus ook goed geïdealiseerd is.
Als
laatste wil ik nog opmerken dat al het bovenstaande voornamelijk gericht is op
Nederland en andere westerse democratieën: in vele niet-westerse landen zijn
deze verlichte idealen nog niet zodanig tot de burgers doorgedrongen dat er ook
veranderingen zijn opgetreden, en wat dat betreft is het tijdperk ‘Verlichting’
nog niet geheel aan het verleden toe te schrijven, en moet ze zich nog aan vele
landen voordoen.