dinsdag 2 april 2013

Verwerkingsopdracht: De idealen uit de Verlichting en wat daarvan terecht is gekomen


In de Verlichting kwamen vele idealen op. Al die idealen konden teruggeleid worden op het verstand. De Verlichting wordt dan ook wel de Eeuw van de Redelijkheid genoemd. De samenleving moest, net als de natuur, met het verstand worden onderzocht. De kennis van mensen zou toenemen, en met die kennis zouden de problemen van de samenleving opgelost kunnen worden.

Mensen gingen dus nadenken over de ideale samenleving en het leven op zich. Daarbij kwamen de verlichters tot de conclusie dat het geluk op aarde het belangrijkst was, net zoals de visie in de Renaissance was. De verlichters waren vervolgens van mening dat het begrip vrijheid het belangrijkste was als het om geluk ging: ‘vrijheid om te zeggen wat je wilt (vrijheid van meningsuiting); vrijheid om je gedachten te publiceren (vrijheid van drukpers); vrijheid om te geloven of niet te geloven wat je wilt; vrijheid om handel te drijven met wie je wilt.’[1] Filosoof John Locke streefde naar gelijkheid voor iedereen voor de wet en vrijheid van godsdienstkeuze. Rousseau, een ander verlicht filosoof, was ook groot voorstander van vrijheid op alle gebieden, en was van mening dat de oplossing voor een goede samenleving een maatschappelijk verdrag zou zijn: ‘De oplossing is een contract tussen de mensen: iedereen zal doen wat goed is voor het volk, en wat goed is voor het volk, is goed voor iedereen: de algemene wil.’[2] Maar de filosoof die misschien wel het meeste invloed heeft gehad op onze samenleving, is Montesquieu. Hij is degene die kwam met de ‘trias politica’, ook wel bekend als ‘de scheiding van de drie machten’ (wetgevende macht, uitvoerende macht, rechtsprekende macht). Ook heerste in de Verlichting de mening dat opvoeding en onderwijs verbeterd moest worden en dat mensen mondiger gemaakt moesten worden. Maar wat er van al deze idealen terecht is gekomen?

Als het gaat om de vrijheid, en daarmee de verdraagzaamheid waar de verlichters om streden, dan hebben ze het mooi voor elkaar gekregen. In de grondwet staat vrijheid van godsdienst en vrijheid aangaande vele andere dingen (zoals vrijheid van drukpers) vastgelegd. Deze vrijheid wordt bovendien door vrijwel heel de Nederlandse samenleving erkend. Natuurlijk zijn er altijd uitzonderingen op de regel; er zijn vast en zeker kleine groeperingen die het niet eens zijn met bijvoorbeeld vrijheid van godsdienst, en die daarmee ook niet verdraagzaam zijn naar anderen toe. Maar over het algemeen kan er worden geconstateerd dat het ideaal (godsdienst)vrijheid en het daarmee parallellopende ideaal verdraagzaamheid uit de Verlichting geslaagd is. Deze idealen zijn bovendien nog steeds geldig: als er door mensen wordt afgeweken van de godsdienstvrijheid die in Nederland heerst, zijn mensen het er snel niet mee eens en komen ze in opstand of spannen ze een rechtspraak aan (Zaak Geert-Wilders). 

Het ideaal dat de macht eerlijk verdeeld moest worden, is naar mijn mening ook erg goed gelukt. Het idee van de scheiding van de drie machten, dat in de 18e eeuw revolutionair was, is nu vanzelfsprekend. Vrijwel in alle westerse landen geldt een scheiding der machten. Bovendien willen mensen het ook niet meer anders: (vrijwel) iedereen is het ermee eens dat de scheiding der machten de enige manier is om een democratie juist te laten functioneren.

Verder is het onderwijs ook heel erg vooruit gegaan ten opzichte van de 18e eeuw. Tegenwoordig mag iedereen naar school (ook meisjes) en heeft iedereen leerplicht. Men is gaan beseffen dat goed onderwijs uiteindelijk de welvaart van een land bepaald, dit is geheel volgens de idealen van de verlichting, die van mening waren dat kennis (en dus goed onderwijs) het belangrijkst was. Iedereen kan nu lezen en schrijven, iedereen heeft wel een bepaalde algemene kennis, eentje die een stuk hoger ligt dan in de 18e eeuw. Daarop gebaseerd kan dus geconstateerd worden dat het streven om onderwijs en opvoeding te verbeteren ook geïdealiseerd is.

Tot slot streefde men in de Verlichting naar meer mondigheid. Als er iets is dat deze tijd heerst, dan is het wel mondigheid. Mensen durven te zeggen wat ze denken, de politieke en sociale druk is zo klein geworden dat ze geen barricade meer vormen voor mensen om hun mening te uiten. Vrijheid van meningsuiting is iets waar de Nederlandse burger veel waarde aan hecht en ook zo goed mogelijk benut: de laatste tijd komen vrijheid van meningsuiting en grondartikel 1, dat stelt dat discriminatie niet toelaatbaar is, elkaar zelfs tegen. Tegenwoordig heerst de vraag hoe ver je mag gaan met het uiten van je mening: wanneer is je meningsuiting nog toelaatbaar, waar vormt zich de grens tussen het uiten van je mening en discriminatie? Alleen al uit het feit dat deze vraag heerst, kan geconcludeerd worden dat er tegenwoordig sprake is van mondigheid, en dat dit verlichte streven dus ook goed geïdealiseerd is.

Als laatste wil ik nog opmerken dat al het bovenstaande voornamelijk gericht is op Nederland en andere westerse democratieën: in vele niet-westerse landen zijn deze verlichte idealen nog niet zodanig tot de burgers doorgedrongen dat er ook veranderingen zijn opgetreden, en wat dat betreft is het tijdperk ‘Verlichting’ nog niet geheel aan het verleden toe te schrijven, en moet ze zich nog aan vele landen voordoen.



[1] Sprekend Verleden, Harald Buskop, Leo Dalhuisen, Roen van der Geest e.a., 2009, Uitgeverij Nijgh Versluys
[2] Sprekend Verleden, Harald Buskop, Leo Dalhuisen, Roen van der Geest e.a., 2009, Uitgeverij Nijgh Versluys